Exclusief: nooit uitgebrachte documentatie over “Ledeghem In Den Grooten Oorlog!”

Leestijd: 7 minuten

Auteur Frans Huyghe publiceert via onze website

We zijn zeer vereerd dat Frans Huyghe, co-auteur van Ledeghem In Den Grooten Oorlog, ons een stuk van de nooit uitgebrachte documentatie, inclusief tekst- en fotomateriaal, dat hij bijeengezocht had voor zijn boek, heeft bezorgd voor publicatie. Het gaat inderdaad om exclusief materiaal dat niet in het boek is verschenen maar eveneens van grote geschiedkundige waarde is voor onze gemeente. U kunt het hieronder vinden, met nogmaals onze oprechte dank aan auteur Frans Huyghe.

Zoals Frans opmerkt : Het volgende stukje is slechts een onderdeel van de volledige PDF-file van het materiaal dat niet in het boek terecht kwam. Zij die de volledige PDF-file willen ontvangen, mogen een vraag naar mijn e-mail adres sturen: frans.huyghe@outlook.com

Hierbij het artikel (© 2024 Frans Huyghe en Filip Jacques):

© 2024 Frans Huyghe en Filip Jacques

Bijgaand materiaal kwam niet in ons boek terecht maar willen we het de geïnteresseerden niet onthouden. De teksten en illustraties mogen niet commercieel gebruikt worden omdat bepaalde foto’s auteursrechtelijk beschermd zijn.

De nasleep voor de nabestaanden van oorlogsslachtoffers. Het menselijk leed door vier jaar oorlog is niet te overzien. Het exact aantal dode en gewonde Ledegemnaren is niet gekend maar beloopt minstens 128 personen. 29 Ledegemse soldaten sneuvelden. 18 burgers werden in Ledegem vermoord door de Duitsers op Schuwe Maandag 1 burger werd op 24 augustus 1914 te
Monceau-Sur-Sambre door de Duitsers vermoord. Minstens 30 Ledegemnaren stierven door oorlogsgeweld, ziekte en ontbering. 3 Ledegemnaren werden ter dood veroordeeld en gefusilleerd door de Duitsers. 3 Ledegemnaren, waaronder een kind van 5jaar en 8 maanden, werden na de oorlog gedood door de ontploffing van achtergelaten springtuig. Minstens 45 Ledegemnaren werden tijdens en ook nog na de oorlog gekwetst door oorlogswapens. Sommige werden ‘gepakt’ door de gas. Velen onder hen hadden een blijvende handicap.

Schade aan personen

De aanvragen betreffende schade aan personen behelzen de nauwkeurige opgaaf van het schadelijk feit, van de plaats, van het tijdstip en van de omstandigheden waar of waarin het zich heeft voorgedaan, alsmede van het nadeel welk daaruit voor den eischer, ten aanzien van zijnen toestand, is voortgesproten. (Uit: Beknopte Bekendmaking nopens den Dienst der Verwoeste Gewesten) De Rechtbank voor Oorlogsschade te Kortrijk was bevoegd. De voorzitter van de Eerste Kamer was Jules Mussely, broer van burgemeester Arthur Mussely en medeauteur van De Geschiedenis van Ledeghem.

Financiële compensatie voor het menselijk leed

Maria Buyse (°6/05/1889) was zwanger toen haar man Maurice Werbrouck (°05/11/1890) vermoord werd door de Duitsers te Monceau-Sur-Sambre op 24 augustus 1914. Het gezin woonde in de Begijnestraat 23, aan de ‘Groene Jager’. Op 28 oktober 1914 werd een zoon geboren, Andre. De rechtbank verleende aan de vraagster persoonlijk een jaarlijkse toelage van 1.500 frank te rekenen van 24 augustus 1914. Haar minderjarig kind kreeg een jaarlijkse toelage van 300 frank ‘van den dag van zijn geboorte tot het einde van den trimester gedurende welken hij den ouderdom van achttien jaren zal bereikt hebben’ (vonnis van 1/12/1921). Na de oorlog trad Maria opnieuw in het huwelijk met de broer van Maurice: Leon Werbrouck

Petrus Vercamert (°16/01/1863) en Barbara Degraeve (°10/10/1864) en hun zoon Jules (°08/08/1887) woonden in de Rollegemstraat 82. De rechtbank verleende aan Barbara Degraeve een jaarlijkse toelage van 300 frank. Een jaarlijkse toelage van 300 frank was niet veel voor het verlies van de twee kostwinners in het gezin. Het feit dat Barbara Degraeve dit verlies nooit is te boven gekomen is wellicht de reden waarom de dochter jaren later een nieuwe aanvraag tot vaststelling van schade aan personen heeft ingediend.

© 2024 Frans Huyghe en Filip Jacques
© 2024 Frans Huyghe en Filip Jacques

Ze deed dit in naam van haar ziekelijke moeder die bij haar inwoonde. Als aard van het schadelijke feit wordt vermeld: ‘Bijna het verstand en geheugen verloren en sedert dan altijd in behandeling geweest van den geneesheer’. Op de aanvraag is bijgeschreven: ‘Nog nooit iets getrokken daar aan te geven te laat was. Daarom bid ik mij te mogen beroepen op de wet Rubens* om een onderzoek te mogen ondergaan om mijne rechten te bekomen’. Charles Leys, voorzitter van de Burgerlijken Invaliedenbond Iseghem, richtte een smeekbede aan de voorzitter van de Rechtbank voor Oorlogsschade, om alsnog een vergoeding te kunnen bekomen. De brief is getekend en goedgekeurd door de rechthebbende Barbara Degraeve.

*In een zitting van de kamer van volksvertegenwoordigers van 30 juni 1921 werd een amendement goedgekeurd aan de wet van 10 juni 1919 op de herstelbetalingen voor burger-oorlogsslachtoffers: Art. 8 (vorig 7). De aanvraag moet, op straffe van vervallenverklaring, ingediend worden binnen drie maanden na het in werking treden van deze wet ofwel, indien het schadelijk feit na dit in werking treden zich voordeed, binnen drie maanden vanaf het feit. ‘De rechtbanken voor oorlogsschade kunnen echter den belanghebbende ontheffen van het verval wegens niet-inachtneming van den termijn, zoo het bewezen is dat deze het gevolg is van eene oorzaak onafhankelijk van zijnen wil

Charles-Louis Bruneel (°30/08/1863) en Marie Raes (°24/04/1868) woonden met hun twee kinderen Sara (°15/10/1906) en Gerard (°09/06/1908) in de Rollegemstraat 56, een grindweg die parallel liep met de eigenlijke Rollegemstraat. In een vonnis van 28 februari 1920 wordt aan Marie Raes een jaarlijkse toelage van 300 frank toegekend voor de dood van haar dochtertje Sara. De vraag is of er twijfels gerezen zijn of het wel terecht is dat die jaarlijkse toelage werd toegekend.

© 2024 Frans Huyghe en Filip Jacques

© 2024 Frans Huyghe en Filip Jacques

Foto: Sara Bruneel
Op basis van een opmerking door het Rekenhof van 6 maart 1953 inzake de omstandigheden waarin het slachtoffer (Sara Bruneel) de dood heeft gevonden, stuurt bureelhoofd G. Bombaert van het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin, Algemene Directie der Schade aan Personen, op 30 mei 1953 een nota aan staatscommissaris De Smedt. Hij voegt hierbij het dossier BRUNEEL-RAES. Hij verzoekt een onderzoek te willen instellen teneinde te kunnen vaststellen of het slachtoffer, ja dan neen, als gijzelaar gefusilleerd werd of gedood tijdens het uitvoeren van represaillemaatregelen door de vijand, naar aanleiding van oorlogshandelingen genomen (art. 2 par. I 3° van de wet van 24.7.1952)

In een brief van het gemeentebestuur te Ledegem dd 15 september 1953 aan het Ministerie van Volksgezondheid en Gezin wordt duidelijkheid verschaft inzake het overlijden van Charles-Louis en Sara Bruneel. De brief is ondertekend door burgemeester Denolf. Staatscommissaris T. Van Lindt van het Ministerie van Volksgezondheid begaf zich op 30 november 1954 naar het archief van het Legermuseum en baseerde het proces-verbaal van zijn onderzoek op Rapports sur les attentats commis par les troupes allemandes pendant l’invasion et l’occupation de la Belgique – Tome II en op de beëdigde verklaringen van Marie Raes en Pauline Cokelaere.

Het verslag van Staatscommissaris Van Lindt en directeur R. Simon van het Ministerie van Volksgezondheid luidt als volgt: ‘Uit het verslag opgemaakt door de heer burgemeester van Ledegem dd 15.9.1953 en uit het proces-verbaal van onderzoek, opgemaakt door
staatscommissaris T. Van Lindt dd 30.11.1954 nopens de omstandigheden waarin het
slachtoffer de dood heeft gevonden, blijkt dat Sara Bruneel, samen met 17 andere burgers, door
geweerschoten en bajonetsteken gedood werd. Deze baldadigheden werden door de leden van
het Duitse leger gepleegd als represaillemaatregelen omdat hogergenoemde burgers op hun
troepen hadden geschoten. In die voorwaarden ben ik dan ook van oordeel dat de dood van
Bruneel Sara het gevolg is van een vaderlandslievende daad is in de zin van de wet van 16.3.1954
en dat bijgevolg RAES Marie recht heeft op de verhoging erkend door ditzelfde art. 4.

Uit de stukken in het dossier is er sprake van terugvorderen van de toelage aan Marie Raes
ingevolge de dood van Charles-Louis Bruneel. Het ministerieel besluit dateert van 22 januari 1936.
Een kennisgeving aan de belanghebbende is niet gevonden. Wel tekende de weduwe op 3
februari 1936 bezwaar aan tegen dit besluit. Burgemeester Ernest De Cuypere wettigde de
handtekening van Marie Raes. Het ministerie van financiën stuurde het bezwaarschrift naar de
hoofcommissaris bij de burgerlijke invaliditeitscommissie te Gent, met de vraag het
bezwaarschrift voor te leggen aan de commissie en zijn besluiten neer te leggen. Er werd ook
gezegd op welke artikelen de hoofdcommissaris zich moet beroepen om zijn besluiten te
formuleren met als doel het bezwaarschrift te verwerpen.

© 2024 Frans Huyghe en Filip Jacques

  1. Luidens paragraaf 1 van art. 4 van het K.B. van 14.8.1933 mag de rente slechts toegekend worden voor de periode gedurende dewelke den burgerlijken invalied, ingevolge de in de Algemeene Spaar- en Lijfentekas in voege zijnde tabellen van het sterftecijfer normaalweg had kunnen overleven.
  2. Ingevolge art. 2 van het K.B. van 22 februari 1935 heeft de aan Mw Wwe BRUNEEL-RAES toegekende rente opgehouden betaalbaar te zijn op 31 oktober 1935.
  3. Gezien artikel 9 van het K.B. van 14 augustus 1933 dienen de vanaf 1 november 1935
    ten onrechte uitbetaalde sommen teruggevorderd. Belanghebbende verkreeg hare rente
    bij vonnis van 8 februari 1920. Ondanks het bezwaarschrift van Marie Raes wordt op 25
    mei 1936 het oorspronkelijk vonnis van 8 februari 1920 herzien. De argumenten worden
    als volgt geformuleerd:

Aangezien dat op den ogenblik van het schadelijk feit, den 19-10-1914, datum waarop
Bruneel Charles-Louis gedood werd, hij den ouderdom van 51 jaren had bereikt. Volgens de
tabellen inzake sterftecijfer van de Algemeene Spaar-en Lijfrentekas was de normale periode
van overleving van den echtgenoot 21 jaren, bijgevolg was de rente niet meer betaalbaar na
31 oktober 1935. De ten onrechte ontvangen sommen zullen door de Nationale Kas voor Oorlogspensioenen teruggevorderd worden.

Guido Foulon (°30/03/1879) en Pauline Cokelaere (°11/09/1881) was eerst gehuwd met Achiel Foulon (°07/04/1884). Ze traden in het huwelijk op 30 augustus 1907. Toen Achiel stierf op 12 juni 1908 was Pauline zwanger. Een jongen werd 8 dagen later, op 20 juni 1908 geboren. Ze noemde hem eveneens Achiel. Ze huwde met de broer Guido Foulon op 3 november 1909. Samen kregen ze drie kinderen, Victor (°19/05/1910), Marguerite (°20/02/1912) en Andreas (°1/08/1913). In een ongedateerde geschreven brief vraagt Pauline Cokelaere de stoffelijke schade te willen vaststellen die ondergetekende heeft onderstaan uit het overlijden van haar man Guido Foulon. Zijn beroep was bakker. Dan volgt het schadelijk feit dat het overlijden heeft teweeg gebracht. In de openbare zitting van de Rechtbank voor Oorlogsschade te Kortrijk van 23 december 1920 wordt aan de weduwe een jaarlijkse toelage van 800 frank toegekend te rekenen vanaf 19 oktober 1914. De rechtbank verleent daarbij aan elkeen harer drie minderjarige kinders een jaarlijkse toelage van 300 frank te rekenen vanaf 19 oktober 1914 tot den ouderdom van zestien jaren.

© 2024 Frans Huyghe en Filip Jacques
Avatar foto

Erik Den Hert

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *