Mysterie eindelijk ontsluierd!

Mysterie eindelijk ontsluierd!
Leestijd: 3 minuten

Waarom in Ledegem de kerk niet in het midden staat…

De uitdrukking “De kerk in het midden houden” is in zowat alle gemeenten van toepassing. In de loop van de geschiedenis ontstonden dorpen en gemeenten door eerst een kerk te bouwen met het bijhorende kerkplein, daarna begon men daarrond huizen te bouwen. Niet zo in Ledegem. Dit gegeven is m.i. uniek in Vlaanderen (historici die vinden dat dat niet zo is, moeten maar eens met bewijzen komen).

Hoe dat gekomen is, daarvoor moeten we terug in de tijd, meer bepaald naar het Bourgondisch tijdperk (1384-1482). Leeghemnaers zijn inderdaad Bourgondiërs. Ze houden van het leven, zijn culinaire fijnproevers en niet vies van zware eetpartijen. Op de vruchtbare akkers en de altijd groene weides worden de beste producten en de lekkerste koebeesten en varkens gekweekt. De dorpelingen verzamelden op de wekelijkse markt om die geneugtes des levens te verhandelen: smout, vet, hespe en spek, ooftvlees, koteletten en paté, wosten en bloelink en vette derms, scheutelvlees en zwienepoat. (Deze geneugtes zijn door de Roeselarenaars schaamteloos overgenomen en ze hebben er zelfs een liedje van gemaakt, maar dat geheel terzijde). Volgens de overlevering zou hertogin Maria van Bourgondië (dochter van Karel de Stoute) onze markt veelvuldig hebben gefrequenteerd…

Die wekelijkse markt was zo’n groot succes dat het al snel een dagelijkse markt werd. En meegaand met zijn tijd werd het nog sneller een supermarkt die, ter ere van Maria van Bourgondië, “Huis Maria” werd genoemd. Het succes bleef en de kleine nederzetting die toen nog Liedegehem heette (een liederlijk leven leiden is daar trouwens van afgeleid) groeide uit tot een metropool. Steeds meer huizen werden daarrond gebouwd en de supermarkt werd het centrum van de gemeente.

Terwijl de schatkisten in de rest van Vlaanderen leeg bleven, werd de afgunst in de nabije dorpen steeds groter. Ze begonnen aldaar in de sociale media (d.w.z. de belleman) te verkondigen hoe ongezond al dat vettige eten wel was. Er werden daartoe pamfletten aan dorpskroegen gespijkerd en geplakt. En ook aan de kerk… Weg met de Rubensiaanse vrouwenfiguren… Een inderhaast opgerichte vetsmelterij kende echter geen succes. Latere pogingen om Margriet Hermans (maar ten dele gelukt) en Maggie De Block (jammerlijk volledig mislukt) om te smelten tot magere yoghurt faalden keer op keer.

Die hoogconjunctuur duurde tot één van de notabelen tijdens een gemeenteraad zijn vinger opstak en vroeg: “Heren, zijn we niet iets vergeten?” De schout en de eerste schepen keken op van achter een speenvarkentje aan het spit en vroegen verbaasd: “Wat dan wel?” “Een kerk!” riep de man uit. Tja, dat waren ze inderdaad vergeten, dat zou nog verholpen moeten worden…

De rijkdom van de Leeghemse dorpelingen was ook het bisdom niet ontgaan. Daarom stuurde de bisschop er de meest geharde pastoor op af. Hij werd er ontvangen door Pepijn De Grote (1495-1586) een verre voorvader van Franske Destoop, ook een landbouwer én grootgrondbezitter. Pepijn gaf de pastoor een rondleiding. Die ging eerst richting één van zijn maïsvelden die er overvloedig en met volle kolven bijstond. “Wat een mooie oogst,” glunderde de pastoor, “God heeft hier zijn best gedaan!” Pepijn keek enigszins gepikeerd, maar bleef kalm en troonde de pastoor mee naar een weelderig tarweveld. Ook hier eenzelfde reactie van de pastoor, de handen ten hemel heffend: “Zie eens naar Gods werk, hoe wonderbaarlijk!” Het negeren van zijn noeste arbeid begon danig op Pepijn zijn zenuwen te werken. Hij nam de pastoor mee naar een derde akker. Die lag er verschrikkelijk bij. Metershoge distels en netels, niet om aan te zien. “Oei boer,” sprak de pastoor enigszins vermanend, “wat is hier gebeurd?” “Wel,” antwoordde Pepijn, “hier heb ik God eens alleen gelaten…”

Uiteindelijk heeft Pepijn een stuk redelijk onvruchtbaar land verkocht aan de kerkfabriek “ten utkante”, naar Dadizele toe, om er een kerk te bouwen. Daar heeft hij nog goed geld voor gekregen…

(N.v.d.r.: Historici die het niet eens zijn met de geschiedkundige verklaring, kunnen met hun klachten altijd terecht in ons filiaal in Bujumbura, Rue de l”Empereur 101, Burundi).

Avatar foto

Erik Den Hert

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *